De laatste jaren is de spaarlamp steeds meer in het nieuws. Met name de overheid probeert de spaarlamp aan de man te brengen. Maar hoe werkt zo’n ding eigenlijk?

Een spaarlamp heet eigenlijk nog niet zo lang zo. De officiële naam is ‘compacte fluorescentielamp’ (CFL). De eerste versies daarvan kwamen eind jaren tachtig op de markt. Op dat moment was hij echter nog niet echt energiebesparend te noemen. Pas de latere versies waren echt efficiënter dan gloeilampen.

Werking

Een spaarlamp is eigenlijk een kleine TL-buis. TL komt van het Franse tube luminescent, ofwel lichtgevende buis. Bij deze fluorescentielampen zit er kwikdamp in een buis waar men elektriciteit doorheen stuurt. De elektriciteit, de losse elektronen die door de buis heen schieten, zullen botsen met de elektronen van de kwikdamp. Bij deze botsing komt er energie vrij: licht! Het is alleen ultraviolet licht, daarom zit er aan de binnenkant van de buis fluorescerend poeder dat het ultraviolette licht omzet in het bekende witte licht van de spaarlamp.

Besparend

De huidige spaarlampen gebruiken ongeveer 4 tot 5 keer minder elektriciteit, daarom zijn de spaarlampen in de winkel ook van ongeveer 15 watt in plaats van de 60 watt van een gloeilamp. Daarnaast gaan de spaarlampen 5 tot 10 keer langer mee dan een vergelijkbare gloeilamp. Dus hoewel een spaarlamp duurder is, bespaar je er op de lange tijd wel mee. Dat is dan ook een van de redenen voor de overheid om het aan te bevelen: om het landelijk energieverbruik omlaag te brengen.

Robert Buurman